BAAS EN HOND

Alfred Krans

 

Thomas Mann vertelt in zijn idylle “Baas en hond”  over zijn lievelingshond Bauschan, een kortharige Duitse patrijshond, “als je “, zoals hij opmerkt, “deze benaming niet al te  precies en strikt wilt nemen, maar met een korreltje zout”. Hij schildert zijn dagelijkse wandelingen in de omgeving van zijn woonhuis en in de weilanden langs de Isar  en beschrijft onnavolgbaar en onvergetelijk het gedrag van zijn hond, zijn reacties op de indrukken van zijn omgeving en de welbespraakte overeenstemming met zijn baas.

Thomas Mann werd in 1875 in Lübeck geboren en woonde sinds 1894 in München. In 1933 verliet hij Duitsland en leefde daarna eerst in Zwitserland aan het meer van Zürich, dan in de Verenigde Staten, waar hij in 1939  hoogleraar werd aan de universiteit van Princeton. Later woonde hij in Californië, daarna weer in Zwitserland. Hij stierf in Zürich op 12 augustus 1955.

Deze door mij vertaalde idylle verschijnt in het voorjaar bij uitgeverij Aspekt. Als voorpublicatie het hoofdstuk Hoe we Bauschan kregen

Een innemend gedrongen vrouwtje met zwarte ogen, dat, bijgestaan door een stevig opgroeiende dochter, ook met zwarte ogen, in de buurt van Tölz een bergrestaurant bestiert, bracht voor ons de kennismaking met Bauschan tot stand en zijn aankoop. Dat is twee jaar geleden en hij was destijds een half jaar oud. Anastasia- zo heet de gastvrouw- wist wel, dat wij onze Percy, een Schotse herdershond en ongevaarlijk geesteszieke aristocraat, die op gevorderde leeftijd door een pijnlijke en misvormende huidziekte geteisterd werd, hadden moeten laten doodschieten en sinds jaar en dag een bewaker misten. Daarom deelde ze ons vanaf haar berg door de telefoon mee, dat er een hond, zoals we ons die slechts konden wensen, bij haar in de kost en in commissie was en te allen tijde was te bezichtigen.

Zo klommen we dan, omdat de kinderen aandrongen en de nieuwsgierigheid van de volwassenen nauwelijks voor die van hen onderdeed, al de volgende middag naar Anastasias berg en vonden de pachtster in haar ruime, van warme en voedzame dampen gevulde keuken, waar ze, de ronde onderarmen ontbloot en haar jurk  aan de hals geopend, met een hoogrood, vochtig gezicht de avondmaaltijd voor haar pensiongasten bereidde, waarbij haar dochter, met rustige ijver heen en weer lopend, hand- en spandiensten verrichtte. We werden vriendelijk begroet, dat we de aangelegenheid niet op de lange baan geschoven hadden en direct waren gekomen, werd lovend opgemerkt. En terwijl we vragend rondkeken, bracht Resi, de dochter, ons naar de keukentafel, waar ze haar handen op de knieën steunde en enkele vleiende en bemoedigende woorden onder het blad richtte. Want daar, met een kapot stuk touw aan een tafelpoot gebonden, stond een wezen, dat we in de toenemende schemering in het vertrek tot nu toe niet  gewaar waren geworden, bij wiens aanblik echter niemand zich zou hebben kunnen onthouden van een jammerlijk gelach.

Hij stond er op hoge knikbenen, de staart tussen de achterpoten, de vier voeten dicht bij elkaar, de rug gekromd en trilde. Hij zou van angst kunnen trillen, maar men kreeg eerder de indruk, dat het bij gebrek aan warmte gevend vlees was, want het wezen bestond slechts uit een skeletje, een borstkas en een wervelkolom, met een ruig vel overtrokken en vier stelten. Hij had de oren in de nek- een positie, die toch direct iedere glimp van verstandige blijmoedigheid in een hondenfysionomie laat uitdoven en in zijn overigens nog heel kinderlijk gezicht deze uitwerking dan ook zo volledig bereikte, dat niets als domheid en ellende en het smekend verzoek om consideratie daarin tot uitdrukking kwamen, waarbij nog kwam, dat datgene, wat men nu nog zijn snor-en knevelbaard zou kunnen noemen, destijds naar verhouding veel sterker ontwikkeld was en de totale ellende van zijn verschijning een schakering van zurige zwaarmoedigheid toevoegde.

Iedereen boog zich naar beneden, om dit hoopje ellende lokkende en troostende woordjes te geven. En door het medelijdend geroep van de kinderen heen gaf Anastasia vanaf het fornuis haar toelichting op de persoon van de kostganger. Hij werd voorlopig Lux genoemd en was de beste zoon van zijn ouders, zei ze met haar aangename, bedaarde stem. Zijn moeder had ze zelf gekend en van zijn  vader alleen goeds gehoord. Hij was geboren op een boerderij in Huglfing en alleen vanwege bepaalde omstandigheden wilden zijn eigenaren hem goedkoop weggeven, daarom hadden ze hem naar haar gebracht, met het oog op de grote drukte in haar huis. Ze waren in hun wagentje gekomen en Lux had kordaat tussen de achterwielen gelopen, al die twintig kilometer. Meteen had ze hem ons toegedacht, omdat we immers naar een goede hond uitkeken en ze was er bijna zeker van, dat we zouden besluiten hem te nemen. Als we het zouden doen, dan was iedereen geholpen! We zouden beslist veel plezier aan hem hebben, hij op zijn beurt zou dan niet meer alleen op de wereld zijn, maar zou een warm plekje hebben gevonden en zij, Anastasia, zou gerust aan hem terug kunnen denken. We moesten ons alleen niet door het gezicht, dat hij nu trok, tegen hem laten innemen. Nu was hij verlegen en zonder zelfvertrouwen door de vreemde omgeving. Maar binnen de kortste keren zou al blijken, dat hij van voortreffelijk goede ouders afstamde.      

- Ja, maar ze pasten blijkbaar niet goed bij elkaar?

- Jawel; voor zover het beide uitstekende dieren waren. Hij had de beste eigenschappen, dat garandeerde zij, Anastasia. Ook was hij niet verwend en matig in zijn behoeften, wat vandaag de dag toch zwaar weegt: tot nu toe had hij zich alleen maar met aardappelschillen gevoed. We moesten hem eerst maar eens mee naar huis nemen, op proef en zonder verplichting. Ze nam hem terug en zou de kleine koopsom terugbetalen, als we zouden vinden, dat we niet met hem overweg konden. Dat zei ze onbeschroomd en ze was helemaal niet bezorgd, dat dat zou gebeuren. Want zoals zij hem kende en ons kende- beide partijen dus-, was ze ervan overtuigd, dat we van hem zouden gaan houden en er helemaal niet aan zouden denken, ons weer van hem te scheiden.

 Ze zei nog veel meer in deze geest, rustig, vloeiend en aangenaam, terwijl ze aan het fornuis bezig was en de vlammen soms toverachtig voor haar oplaaiden. Uiteindelijk kwam ze ook nog zelf en deed met beide handen de bek van Lux open, om ons zijn mooie tanden en om wat voor reden dan ook zijn roze, gegroefde gehemelte te laten zien. De vakkundig gestelde vraag, of hij al de hondenziekte had gehad, verklaarde ze licht ongeduldig, niet te kunnen beantwoorden. En hoe groot hij zou worden, net zo groot als onze overleden Percy, antwoordde ze slagvaardig. Er werd nog veel heen en weer gepraat, met veel overredingskracht van Anastasias kant, die door de smeekbeden van de kinderen werd versterkt, met veel halfslachtige radeloosheid van onze kant. Tenslotte verzochten we om een korte bedenktijd, die graag werd gegeven en daalden we peinzend af naar het dal, alle indrukken op ons in laten werkend.

Maar de kinderen waren natuurlijk weg van dat vierbenige stukje ellende onder de tafel en wij volwassenen deden vergeefse moeite de draak te steken met hun onoordeelkundigheid: ook wij konden hem niet vergeten en zagen wel, dat het ons zwaar zou vallen, het beeld van de arme Lux uit onze herinnering te verbannen. Wat zou er van hem worden, als wij hem aan zijn lot overlieten? Waar zou hij terechtkomen?  Een mysterieuze en angstaanjagende figuur rees in onze fantasie op: de vilder, uit wiens afschuwelijke klauwen wij Percy destijds door een paar ridderlijke kogels van de gewerenmaker  en door een eerlijk graf aan de rand van onze tuin hadden gered. Als we Lux  aan een onzeker en misschien vreselijk lot wilden overlaten, dan hadden we geen kennis met hem moeten maken en zijn kindergezicht met de snor-en knevelbaard moeten bekijken; nu wij eenmaal van zijn bestaan wisten, scheen er een verantwoordelijkheid op onze schouders gelegd, die wij moeilijk en slechts met geweld zouden kunnen ontkennen. –Zo kwam het, dat al na de derde dag wij weer die lichte uitloper van de Alpen beklommen. Niet dat wij tot de koop besloten waren. Maar wij zagen wel, dat de zaak, zoals die er voor stond, nauwelijks een andere  wending kon nemen.

Deze keer zaten Anastasia en haar dochter aan de smalle zijden van de keukentafel tegenover elkaar en dronken koffie. Tussen hen in, voor de tafel, zat hij die voorlopig Lux genoemd werd- hij zat al helemaal, zoals hij nu pleegt te zitten, de schouderbladen boers verdraaid, de poten naar binnen gekeerd en achter zijn afgedragen leren halsband stak een bosje veldbloemen, bepaald ter feestelijke verhoging van zijn verschijning en dat hem een beetje deed lijken op een op zijn zondags opgedofte dorpsjongen of een boeren bruiloftsganger. Het jonge meisje, dat er zelf bevallig uitzag in haar klederdracht, had dat gedaan, voor de intocht in het nieuwe thuis, zoals ze zei. En moeder en dochter verzekerden ons, dat ze zeker wisten, dat we zouden terug komen, om onze Lux te halen en wel uitgerekend vandaag.

 Zo werd dan direct bij onze binnenkomst ieder verder debat onmogelijk en afgesneden. Anastasia bedankte op haar aangename manier voor de koopsom, die we haar overhandigden en die tien mark bedroeg. Het was duidelijk, dat ze die meer voor ons eigen belang dan voor de hare of  van de boerenlui aan ons had opgelegd: om namelijk de arme Lux in onze voorstelling een positieve en cijfermatige waarde te geven. Dit begrepen we en betaalden de heffing graag. Lux werd losgemaakt van zijn tafelpoot, het eind van het touw aan mij overhandigd en de vriendelijkste wensen en beloften volgden onze optocht over de keukendrempel van Anastasia.

         Het was geen triomftocht, waarin we met onze nieuwe huisgenoot de terugweg van bijna een uur aflegden, temeer daar de bruiloftsganger zijn boeketje tijdens het lopen al gauw had verloren. We zagen wel vrolijkheid, maar ook spottende minachting in de blikken van de voorbijgangers en dat verveelvoudigde zich, toen onze weg door de marktplaats voerde en wel overlangs. Tot overmaat van ramp bleek al gauw, dat Lux, waarschijnlijk al lang, diarree had, waardoor we gedwongen werden vaak stil te staan onder de ogen van de stadsmensen. We gingen dan beschermend in een kring om zijn diepe ellende heen staan, waarbij we ons afvroegen, of het de hondenziekte niet al was, die hier haar onaangename kenmerken liet zien, -een ongegronde bezorgdheid, zoals de toekomst leerde, die bovendien aan het licht bracht, dat wij te maken hadden met een zuiver en stevig gestel, dat tot  nu toe in de kern van de zaak immuun is voor besmettelijke ziekten.

Zo gauw we waren aangekomen, werden de dienstmeisjes ter plekke ontboden, opdat ze met de gezinsuitbreiding kennis konden maken en ook hun bescheiden advies over hem zouden kunnen geven. Men zag wel, hoe ze probeerden hun bewondering te uiten; nadat ze hem echter in ogenschouw hadden genomen en onze weifelende gezichtsuitdrukking zagen, lachten ze onvriendelijk, keerden de treurig kijkende hond de rug toe en maakten afwerende handbewegingen tegen hem. Hierdoor werd onze twijfel versterkt, of voor de filantropische aard van de onkosten, die Anastasia  van ons had geëist, bij hen begrip werd verondersteld, en daarom zeiden wij hen, dat we de hond hadden gekregen en brachten Lux op de veranda, om hem een uit voedzame restjes samengestelde ontvangstmaaltijd aan te bieden.

Uit bangheid liet hij alles staan. Hij rook wel aan de hapjes, die men hem had voorgezet, maar hij ging er schuw vanaf staan, niet in staat te geloven, dat kaaskorsten en kippenpootjes voor hem bestemd konden zijn. Daarentegen wees hij het met zeegras gevulde kussen niet af, dat voor zijn gemak in de gang klaar was gelegd  en sliep daarop met  onder zich getrokken poten, terwijl in de kamers binnen overleg werd gepleegd over de naam en definitief werd besloten, hoe hij in de toekomst zou heten.               

Ook de volgende dag nog weigerde hij te eten, daarna volgde een periode, waarin hij mateloos en zonder onderscheid alles verslond, wat hem voor de bek kwam, tot hij eindelijk wat zijn voeding betreft rustiger werd en meer ging keuren. Daarmee is het proces van zijn gewenning en inburgering in grote trekken beschreven. Ik verlies me niet in een bovenmatige schildering van dit proces. Het werd onderbroken doordat Bauschan  tijdelijk zoek raakte: de kinderen hadden hem naar de tuin gebracht, ze hadden hem de riem afgedaan, om hem bewegingsvrijheid te geven en in een onbewaakt ogenblik  was hij onder de tuinpoort doorgekropen en er vandoor gegaan. Zijn verdwijning veroorzaakte ontsteltenis en verdriet, in ieder geval in de huiselijke kring, terwijl de dienstmeisjes geneigd waren het verlies van een gekregen hond gemakkelijk op te nemen, of het helemaal niet als een verlies te zien. De telefoon rinkelde onafgebroken tussen ons en Anastasias bergrestaurant, waar we hoopten hem te vinden. Tevergeefs, hij had zich daar niet laten zien; en twee dagen moesten voorbijgaan, totdat Anastasia ons kon melden, dat ze een boodschap uit Huglfing had, dat Lux anderhalf uur geleden op de boerderij in zijn geboortestreek was verschenen. Ja, hij was daar, het idealisme van zijn instinct had hem teruggebracht in de wereld van de aardappelschillen en hem de twintig kilometer, die hij eens tussen de wielen had afgelegd, in eenzame dagmarsen, in weer en wind, laten overwinnen! Daarom moesten zijn voormalige eigenaren hun wagentje opnieuw inspannen, om hem eerst in Anastasias handen terug te voeren en na verloop van twee verdere dagen maakten we ons opnieuw gereed om de zwerver op te halen, die we net als voorheen  aan de tafelpoot vastgebonden vonden, verward en afgemat, onder de modder van de landwegen. Waarachtig, hij gaf een teken van herkenning en van vreugde, toen hij ons zag! Maar waarom had hij ons dan verlaten? 

Er kwam een tijd, dat het duidelijk werd, dat hij de boerderij weliswaar uit zijn hoofd had gezet,  maar bij ons ook nog niet helemaal wortel geschoten had, zodat hij in zijn ziel zonder baas en als een tuimelend blad in de wind was. Destijds moest men bij het wandelen scherp op hem letten, omdat hij er zeer toe neigde, de zwakke simpathetische band tussen hem en ons ongemerkt te verbreken en in de bossen te verdwijnen, waar hij zeker in een zelfstandig zwervend bestaan in de toestand van zijn wilde voorouders zou zijn teruggezonken. Onze zorg behoedde hem voor dit donkere noodlot, ze hield hem stevig op de hoge, door zijn geslacht in eeuwen bereikte trap van beschaving aan de zijde van de mensen en toen droeg een ingrijpende verandering van woonplaats, onze verhuizing naar de stad of voorstad, in één keer er veel toe bij, dat hij ondubbelzinnig  op ons werd aangewezen en met onze huishouding stevig werd verbonden.